Wees een man - maar wel precies op déze manier

Celia Groothedde is volksvertegenwoordiger voor de partij Groen in het Vlaams Parlement. Tevens is ze een begenadigd schrijver van columns, boeken, lezingen, monologen en podiumteksten. Speciaal voor Genderklik schreef ze een pleidooi voor een progressieve mannenbeweging.


Het was een simpele foto, eentje die je terloops maakt om het vertederend moment te vatten. Nu keek ik op de foto met een paar jaar afstand naar mijn kinderen, in een trein naast mekaar. Geen van beide kijkt in de lens, ze gaan op in hun spel. Mijn dochter heeft een roze glittertrui aan en een strikjesdiadeem en maakt wiskunde-oefeningen. Mijn peuterzoon draagt boven zijn hoodie een verpleegsterskapje en zet brabbelend een speelgoedspuit in zijn eigen been.

Vandaag heeft hij ongeveer haar leeftijd. Een kapje zou hij niet meer dragen: peuters pesten jongetjes daarover zelden, lagereschoolkinderen wel. Wiskunde doet hij even graag als zij toen. Wellicht zou hij niet gepest worden als hij in het groepje van wiskundegevorderden zat in zijn klas; het verwijt dat wiskunde voor jongens is, zou bij hem immers nergens op slaan, terwijl het bij haar aankwam.

Gelukkig zijn ze allebei ongelofelijke schatjes in die foto, anders zou het gevoel overheersen dat ze beide tekortgedaan zijn - en trouwens evengoed de maatschappij zelf. Ik schrijf deze column immers op een moment dat er twee crises parallel spelen met gelijkaardige problemen. Enerzijds de crisis in het onderwijs, dat lijdt onder een brandend lerarentekort. Tegen dat tekort waarschuwden specialisten nochtans al jaren. De Vlaamse overheid verkoos echter om van “excellentie” zijn stokpaardje te maken - wat nochtans een pak moeilijker te bereiken is zonder leraars voor de klas. Minister Weyts, die eveneens op excellentie hamert, kwam het parlement te woord staan met een tienpuntenplan dat hij noteerde op de achterkant van het blad voor parlementaire vragen. Het bood ook inhoudelijk vooral kunstgrepen in plaats van de essentiële veranderingen die er nodig zijn.

Intussen duurt het lerarentekort voort. Ook mijn dochter, die nog steeds van wiskunde houdt, heeft het maanden zonder leraar wiskunde moeten stellen. Intussen is een leraar aangeworven wiens accent ze tussen Russisch en Spaans duidt (ja, die vluchtelingen nemen onze jobs maar af) en kijkt ze ontzettend uit naar haar eerste “echte” les wiskunde. Ettelijke leerlingen in Brussel, maar intussen ook in Vlaanderen, zitten in hetzelfde schuitje en spenderen al maanden uren en soms volledige dagen in de studie, in plaats van in de les.

De tweede crisis is veel minder gemediatiseerd en gaat over de zware schaarste aan mensen in zorg- en welzijnsberoepen. Ook daar heerst er een nijpend en keihard. Ook daar zoekt men met kunst- en vliegwerk oplossingen, van betaalde stages over normverlaging tot zij-instromers. De structurele problemen echter worden weinig in de ogen gekeken, en zelfs nog verergerd door symboolmaatregelen vanuit de Vlaamse regering die pijnlijk aankomen bij de mensen in de sector en daardoor nog olie op het vuur gooien.

Neem nu de kinderopvang. Bijna 10 jaar al is het nieuwe Vlaamse decreet kinderopvang in voege. Voor de invoering van het decreet mochten (in de praktijk vaak “moesten) kindbegeleiders tot 6 à 7 kleintjes opvangen per persoon. Dat woog zwaar op begeleiders. Ze vonden niet dat ze zo echt goede begeleiding konden bieden, en het was moeilijk om dagelijks onder zo’n zware normen te werken. Er werd gehoopt dat het nieuwe decreet de “kindnorm” zou bijschroeven, maar dat gebeurde niet: er mochten nu zelfs 8 à 9 baby’s of jonge kinderen per persoon worden opgevangen. Dit brengt Vlaanderen vandaag op een eenzame en trieste top tegenover andere Europese landen in opvang van baby’s. Alleen Bulgarije hanteert een even zware norm, en daar wordt kinderopvang zeer weinig gebruikt; in Vlaanderen heel veel en voor jonge kinderen. “Ziekteverzuim” - vaak burn-out - kwam de afgelopen jaren al steeds vaker voor bij kindbegeleiders, en werd door politici regelmatig door strenge controles beantwoord, in plaats van de oorzaken van de burn-out weg te nemen. De verwachte pensioengolf in de kinderopvang (zoals in meer takken van zorg en welzijn) werd niet opgevangen. In de covid-crisis vonden veel problemen een katalysator: de kinderopvang moest de hele crisis doorwerken om zorg en welzijn en de andere essentiële beroepen te stutten waarin ook veel jonge vrouwen werkten, maar was onzeker over de besmettingsrisico’s bij jonge kinderen. Kinderopvang is bij uitstek een contactberoep, waar niet in contact komen met de ouders, maar ook met ettelijke lichaamsvochten van de jonge kinderen geen optie is. Veel kindbegeleiders behoren tot een risicogroep. Desondanks werd de kinderopvang niet in de prioritaire groep van zorg-en welzijnsverleners gevaccineerd, alsof zij niet tot die beroepen hoorden. De angst en onzekerheid tijdens de pandemie wogen zo zwaar, dat veel kindbegeleiders en onthaalouders stopten tijdens de crisis.

Wie die bij deze crisis betrokken is, heeft iets gemeen: ze zijn hoofdzakelijk vrouw. Vrouwen in zorg en welzijn en essentiële beroepen die jonge moeders zijn, en alleen konden doorwerken dankzij de kinderopvang die open bleef. Vrouwen die als onthaalouder of kindbegeleidster in bijna volledig vrouwelijke beroepen werken (zoals trouwens het gros van de zorg-en welzijnsberoepen, behalve ambulancier). Vrouwen ook die als jonge ouder getroffen worden nu de kinderopvang met sluitingen en dus nog nijpender plaatstekort kampt. En zelfs vrouwen die als jonge moeder in werkloosheid worden aangemoedigd om via trainingsprogramma’s de kinderopvang en de arbeidsmarkt in te stappen terwijl hun eigen jonge kindjes er worden opgevangen.

Ik werk nu zo’n 2 jaar in het parlement. Tien jaar geleden al vroeg ik me luidop in de krant af waarom er campagnes werden gehouden om meisjes naar stem-beroepen te lokken, terwijl er geen campagnes waren om jongens richting de minstens even onderbemande zorgberoepen te nudgen. Pas dit jaar, in volle zorgberoepencrisis, richt het parlement zijn pijlen enigszins op mannen naar de zorg lokken. Die inspanningen hebben voorlopig weinig succes. Elk jaar kiezen er minder mensen voor de kinderopvang, en onder die honderden zijn er nauwelijks mannen. De kinderopvang heeft lage status, een laag loon ook, en dan nog de sluier van “dat doe je niet als man, zorgen”. Het lijkt erop dat de bedenkelijke optie van arbeidsmigratie eerder zal worden overwogen dan een opwaardering van de zorg-en welzijnsberoepen. Op die manier zou wie die beroepen verlaat, misschien terug willen komen - het zijn immers vaak mensen die hun beroep met hart en ziel doen, en met tegenzin verlaten. En wie weet zou die opwaardering ook zorgen voor toestromende mannen. Want dat weten we ook: hoe minder status en verloning een beroep heeft, hoe meer vrouwen erin werken. (Of was het omgekeerd..?)

De vraag is: kan men in dit klimaat zelfs los van verloning en status verwachten dat mannen de beroepen instromen die we het meest met warme zorg en liefde associëren? Vrouwen hebben er meer dan een eeuw feministische golven op zitten, met rechten die soms in hevige strijd werden bevochten, letterlijk, maatschappelijk en psychologisch. Golf na golf stelde essentiële vragen en ontwikkelde keer op keer een discours - vaak zelfs verschillende met uiteenlopende ideologieën - met uitgedachte visies. Er werd uitgebreid gedebatteerd en groepen opgericht die vrouwen actief bevrijdden en de mogelijkheden probeerde in handen te geven om verder te gaan.

De mannenbeweging echter ontwikkelde zich vanuit en parallel aan de tweede golf, maar welde niet tot een echte golf aan, en werd zelfs een tiental jaar geleden grotendeels gekaapt door de Men’s Rights Activists, die zich in sneltempo richting alt-right bewogen. Vandaag komen er prille en vernieuwende stemmen op die de crisis in mannelijkheid bekijken, maar het discours en de gedachten over mannelijkheid worden nog altijd grotendeels door rechts en extreem-rechts bepaald. Het feminisme blijft zeggen dat de beweging er ook voor iedereen is, maar te vaak stopt het gesprek daar. Na jaren die leemte te zien, samen met zo vele andere feministen, besloot ik een boek te schrijven over onze denkbeelden rond mannelijkheid. Niet om te spreken in andermans naam, eerder een boek dat die leemte bekijkt; wat mannen tekort wordt gedaan, wat zij allemaal niet mogen, wat de zware gevolgen voor zowel hen als hun omgeving en de maatschappij zijn. Je wordt niet als vrouw geboren, zei Simone de Beauvoir. Maar wat wij jongens aandoen onder het motto “Wees een man” is verdorie ook niet mis. Die slagzin, Wees een man, die zo vol veronderstellingen zit over wat een man moet zijn en vooral de ontelbare dingen die hij vooral niet mag zijn als hij niet uitgestoten wil worden, werd de titel van het boek.

Het is niet dat we denkbeelden of denkers mankeren. Maar een beweging - een progressieve mannenbeweging - is hard nodig. Meisjes mogen intussen best boksen, een broek aan of zich als superman verkleden, maar een jongen die ballet doet, een rok of jurkje aan wil of zich als Elsa verkleden voor carnaval, wordt scheef bekeken of loopt zelfs gevaar op uitgesloten worden of op fysiek geweld. Jongens worden vaker met ADHD gemisdiagnosticeerd wanneer ze depressies hebben. Mannen die voor hun kinderen willen zorgen, worden daar professioneel zwaar voor afgestraft, soms tot op (het randje van) ontslag toe. Ook mannen die niet hetero zijn of buiten de klassiek-mannelijke genderpaadjes treden lopen een veel groter risico op geweld of uitsluiting. “Wees een man” betekent nog steeds niet je volledig ontplooien of je emoties beleven, maar ze wegduwen, neerkijken op het vrouwelijke (“ben je een meisje of zo?” is een gangbaar verwijt), en beantwoorden aan dat smalle beeld van wat een man vandaag mag zijn.

In zo’n cultuur is de zorgzame leraar in een overwegend vrouwelijk beroep iemand die daarover vragen krijgt en soms zelfs uit het beroep geduwd wordt. Een mannelijke kindbegeleider of vroedvrouw (of vroedman) is een zeldzaamheid. Als we mannen echt vrije keuze in hun studie of beroep willen laten, moeten we beginnen met verbreden wat en wie een man en jongen mogen zijn. Stilaan staan er mannen op die een voorzichtig gesprek beginnen, die zich vragen stellen bij hoe ze papa mogen zijn of hoe ook zij, die de wereld nog bepalen maar daarvoor een dure prijs betalen, in deze wereld voluit zichzelf kunnen zijn. Ze verdienen versterking en een brede maatschappelijke dialoog.

In een schoolboek van mijn dochter maakten we vanavond woordenlijsten. In de Franse voorbeeldzinnetjes waren het de jongens die voetbalden en van wetenschap hielden, de meisjes die veel babbelden en die niet van wiskunde hielden. Ik dacht aan mijn dochter, die van wiskunde houdt en geërgerd wordt dat haar klasgenoten in die les onder mekaar praatten. Maar ook aan mijn zoon, die misschien tersluikse ingelepeld krijgt dat hij maar een “strong silent type” moet worden, en dat het “maman” is die in de keuken staat. Als wij mannen een echte kans willen geven om zichzelf echt te ontplooien, moet het in die dagelijkse voorbeelden beginnen. Ons jaren ’50-denken over jongens en mannen doet hen tekort. Tijd voor een progressieve mannenbeweging.

Celia Groothedde