Waar is de meisje?

In deze gastblog schrijft Céline De Coninck over de moeilijke oefening om in het jeugdwerk structureel rekening te houden met verschillende en kruisende assen van diversiteit. Ze heeft het over de noodzaak om te luisteren naar wat meisjes willen, en het belang van ruimte en ontmoeting. Céline was eerst vrijwilligerscoördinator bij het Gentse DOK, en ondertussen is ze coördinator van het jongerencultuurcentrum Minus One, eveneens in Gent.

 

 

Toen we in 2019 een open huis startten voor jongeren in de Rabotwijk in Gent, hadden we niet verwacht dat er twee weken later al 50 aan de deur zouden staan. We zijn nu een jaar verder en maken de analyse: waar zijn de meisjes? We zien hen wel, ze komen soms eens binnen, hangen een uur in de ruimte en houden het daarna voor bekeken. Waar slaan wij de bal mis? Weten we eigenlijk wel wat de meisjes graag willen doen? Spreekt de ruimte hen aan? Veel vragen waarbij we eens in eigen boezem moeten kijken.

Minus One is ontstaan als een stedelijke fuifzaal voor jongeren in Gent. De ondergrondse zaal ligt pal in de Rabotwijk. Die wijk kenmerkt zich door een enorme bevolkingsdichtheid en grote diversiteit aan mensen en culturen: 9000 mensen op een vierkante km, 35 nationaliteiten, 32% is tussen 10 en 30 jaar oud. Sinds 2019 zetten we in op een open huis: drie wekelijkse openingsdagen specifiek voor jongeren in het park en de omliggende wijken. Dit open huis dwingt ons om na te denken over de diversiteit binnen het team, de vrijwilligers en het doelpubliek, en op vlak van aanbod en ruimte.

Werken op het kruispunt van culturele en genderdiversiteit wil zeggen dat je eerstelijnswerkers een diverse achtergrond moeten hebben. De krachtlijnen die spelen binnen de groepen jongeren die je bereikt, moeten weerspiegeld zijn in je team. Ook bij de aanwerving van stagiaires houden we hiermee rekening. In het open jeugdwerk zijn vrouwen op de eerste lijn nog steeds ondervertegenwoordigd.

In het algemeen is slechts ⅓ van de bezoekers en arbeidskrachten in jeugdhuizen vrouwelijk. 

(zie onderzoek van Formaat vzw)

Ons aanbod was niet divers en vertrok te veel vanuit de reeds aanwezige jongens. We luisterden naar wat zij willen en speelden hierop in. We moesten zeer actief uit ons gebouw treden en dezelfde vraag aan meisjes stellen om te beseffen dat zij niet altijd zin hebben in dezelfde dingen. Ze doen dit naar eigen zeggen ook het liefst in een ruimte die veilig aanvoelt en waar liefst niet veel jongens aanwezig zijn. Er is nood aan aparte ruimte, hoewel we eerst alles gemengd zagen.

Ook de openbare ruimte in het Rabotpark is voornamelijk geënt op de sportende mannelijke jongere en het spelende kind: voetbalkooien, basketplein, skateramp, fitnesstoestellen en een kinderspeeltuin. Daar pikken de meisjes uiteraard ook een graantje van mee, maar er wordt opnieuw niet vertrokken vanuit hun input. Ze voetballen wanneer de voetbalkooien niet door de jongens worden gebruikt, klimmen in de speeltuin om daar te keuvelen, en dansen eens op de banken waar doorgaans de oudere mannen bijna 24/7 hun fietsen herstellen. Er zijn uiteraard gemeenschappelijke noden en interesses (we doen niet aan hokjesdenken), maar ook in het buiten hangen en ravotten kunnen we maar beter expliciet rekening houden met de meisjes.

Ons open huis wordt voornamelijk bezocht door 15-jarigen met Turkse roots. 

Als je aan de jongens in het open huis vraagt wat ze er missen, is het antwoord steevast “meisjes!”.

Toch is het voor hen niet vanzelfsprekend om een meisje zich thuis te laten voelen wanneer er dan toevallig eentje binnen sukkelt. Je kan het niet anders omschrijven als een stuntelige dans die gekenmerkt is door plagerijen, duwtjes, moppen en heel veel geroep. Onze bezoekers zoeken op dit eigenste moment uit hoe ze met elkaar moeten omgaan en doen dit vanuit ontmoeting. Die ontmoeting vindt niet zo vaak plaats als wij misschien wel denken. Het merendeel van onze jongeren is ingeschreven in het technisch onderwijs, waar meisjes ook nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, en de jongens komen zelden meisjes tegen in de hobby’s die ze kiezen.

Céline De Coninck2

Ik geloof in een actieve aanpak van deze krachtlijnen op verschillende niveaus, waarbij we oog hebben voor de context en de ruimte. Het is de organisatie die beslist in te zetten op  thema’s als inclusie en diversiteit in hun beleidsplan en ze telkens weer actief op de agenda plaatst.  Het zijn overheden die ervoor kiezen om vrouwelijke jeugdwerkplekken te ondersteunen en subsidielijnen uit te schrijven die specifiek hierop gericht zijn, als impuls naar het middenveld. Binnen vijf jaar kan het landschap en bijgevolg Minus One in een volledig andere situatie zitten, als we de juiste keuzes durven te maken.

 
Céline De Coninck