Van elke 100 kinderen die buitenspelen, zijn er maar 37 meisjes.
Vandaag, woensdag 20 april, is het buitenspeeldag.
Elk kind heeft recht op spelen, ook in hun eigen buurt. Pleintjes, sportvelden, straten en speelterreinen zouden alle kinderen moeten kunnen verwelkomen. Maar of kinderen er ook echt willen of kunnen spelen, hangt af van hoe veilig en kwaliteitsvol die publieke ruimte is.
Vooral meisjes ervaren drempels om buiten te spelen.
Volgens onderzoek van Kind en Samenleving (2019) is de belangrijkste drempel voor meisjes het vinden van een speelruimte waar ze zich welkom voelen en die nog niet geclaimd is door andere groepen. Vooral in grootsteden is dat het geval: in dichtbevolkte wijken is er vaak een tekort aan (kwalitatieve) speelruimte. Als die er wel is, zoals een basketbalplein, wordt die vaak door oudere jongens 'ingenomen'.
Hoe kunnen we meisjes dan meer of beter ondersteunen om buiten te spelen? Dat begint al bij het ontwerpen van de ruimtes. Kind en Samenleving merkt op dat als meisjes zelf speelruimtes ontwerpen, ze aan verschillende speel- en ontmoetingsmogelijkheden denken voor iedereen, en niet (alleen) aan zichzelf.
Een goede publieke ruimte creëert mogelijkheden voor alle groepen gebruikers.
Tegelijk stelt Kind en Samenleving vast dat meisjes graag spelen op een plek die inspeelt op hun manier van spelen. Ze wisselen bijvoorbeeld vaak af tussen spelen en babbelen, en tussen het ene en het andere spelletje. In een diverse speelruimte met verschillende centrale plaatsen die door iedereen gebruikt kunnen worden, kunnen àlle kinderen meer en samen buitenspelen.
Maar er speelt natuurlijk meer mee dan alleen gender wanneer we het hebben over (ontoegankelijke) openbare speelruimtes. Bijvoorbeeld al dan niet een handicap hebben, in (kans)armoede leven, of ergens wonen waar er veilige ruimtes zijn beïnvloeden ook of iemand buiten kan of wil spelen.
Ruimtes moeten dus niet alleen voor 'jongens' of 'meisjes' gemaakt worden, maar voor àlle kinderen.