Mag ik van mij zijn?

Lisa Jansen (zij/haar) is schrijver, trainer en podcastmaker. Ook is ze medeoprichter van inclusiebureau Studio Stoofpot. Ze schrijft en praat over thema's rond disability justice, fat justice en veganisme, altijd door een intersectionele lens bekeken.

Ik loop in de stationshal van Arnhem Centraal. Het gebouw is nog in aanbouw en er schort van alles aan. Het water lekt vanuit het plafond op de grond, her en der liggen plassen. Ik doe mijn best ze te ontwijken terwijl ik naar de grote gele borden met vertrektijden toeloop. Iedere Nederlander die vóór het jaar 2000 is geboren kent ze, inmiddels zijn ze grotendeels vervangen door digitale borden en apps. In de winkel van de Nederlandse Spoorwegen kun je tegenwoordig hippe gebruiksvoorwerpen kopen die gemaakt zijn van het 'vintage' gele papier. Als ik die zie liggen, voel ik me oud.

Ik zoek mijn trein op in de lijst met vertrektijden. Waarom weet ik eigenlijk niet, want ik weet precies hoe laat de trein naar Zevenaar vertrekt. Ieder kwartier. Twee over, zeventien over, twee over half en dan weer een kwartier later. Tot zeven uur 's avonds, dan vallen er twee treinen per uur weg. Ik probeer mezelf een houding te geven, me zoals altijd extreem bewust van mijn lichaam, terwijl ik vlak achter me twee jongens hoor praten. "Zou jij haar doen?". Schaterlachend lopen ze verder. Ik verstijf.

Ik ben het gewend dat mensen me openlijk bespreken, meestal belooft het niet veel goeds. Een schoenenverkoopster die een fabrikant belt om te vragen of ze ook laarzen verkopen voor mensen met ‘korte, dikke benen’. De dokter die half lachend, half serieus opmerkt dat het maken van een echo makkelijker gaat als ik ‘een paar kilootjes zou afvallen’. Een groep jongens die langs scheuren in hun auto, het raampje opendraaien en sarcastisch ‘mooie dochter heb je!’ roepen naar mijn vader. En dus ook het duo dat in de Arnhemse stationshal hardop bespreekt of ze seks met me zouden kunnen hebben of niet. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Alsof ik meer aan hen toebehoor dan aan mezelf. Het aantal opmerkingen is de laatste jaren enorm afgenomen, wat niet verbazingwekkend is gezien ik tegenwoordig vooral aan huis gebonden ben vanwege mijn handicaps. Hoe minder je buiten bent, hoe minder kans om ongevraagde meningen van anderen naar je hoofd te krijgen.

De vocale blik van de buitenwereld resulteerde al op jonge leeftijd in een hyperfocus op mijn lichaam en een constante botsing tussen hoe ik meende dat ik eruit zag en hoe ik vond dat ik eruit moest zien. Sinds ik ontdekte dat er zoiets bestond als de ‘male gaze’ ben ik nooit meer tevreden geweest met mezelf. Ik kan me het moment waarop ik voor het eerst besefte dat ik het enige meisje in de klas was waarop niemand verliefd was nog precies herinneren. Ik zat in groep zeven en was vooral bezig met paarden en tekenen. Ik wist tot dan toe niet dat jongens en wat ze van je vonden belangrijk waren. Huilend lag ik op bed, mijn hoofd begraven in mijn blauwe kussen met berenopdruk, terwijl mijn moeder me probeerde gerust te stellen. Maar zulke wonden kunnen moeders niet helen.

Ik dacht verlossing te vinden in de bevestiging van anderen, vooral in de bevestiging van mannen, maar de verlossing kwam nooit. Ik geloofde het niet als mensen me een compliment wilden geven en dacht dat ik in de maling werd genomen als iemand aangaf me mooi te vinden of zich – god verhoede – tot me aangetrokken voelde. Oh, de avonturen die ik mezelf heb ontzegd door mensen zo gauw mogelijk weg te duwen eens ze hun interesse in mij toonden, de oprechte bedoelingen die ik pareerde met een directe aanval – de beste verdediging, dacht ik toen.

En ook nu, minstens tien jaar na het voorval in de stationshal, merk ik de effecten van het gebrekkige verdedigingsmechanisme dat ik me lang geleden eigen heb gemaakt nog altijd. Mijn partner moet me er regelmatig van overtuigen dat ik er echt, heus mag zijn en ‘in verbinding zijn met je lijf’ is iets dat ik op bijna dertigjarige leeftijd nog altijd moet leren. Ik voel me vaak een zwevend hoofd met een lichaam dat er ergens bij bungelt. Bovendien voelt het nog altijd alsof ik mijn vrouw-zijn perform. Alsof ik in een levenslang toneelstuk speel waarbij ik de rol ‘vrouw’ aangemeten heb gekregen, maar ik geen idee heb hoe ik die op de juiste manier moet uitvoeren. Zijn mijn bewegingen te lomp? Lach ik te overdreven? Kan ik beter een broek of een jurk dragen, zegt dat überhaupt iets over mijn gender? Bovendien: wat is vrouw zijn? En wil ik wel een ‘echte’ vrouw zijn?

Ik hoopte dat ik in deze fase van mijn leven verder zou zijn in mijn zelfacceptatie en vooral het eigenaarschap over mijn lichaam. Maar nog altijd voelt mijn lichaam als niet van mij. En ik merk dat ik daar niet alleen in ben: mijn ervaring heeft jarenlang vreselijk eenzaam gevoeld, maar blijkt universeel wanneer ik hier met de mensen in mijn omgeving over praat. Ieder identiteitskenmerk, iedere vorm van ‘anders zijn’ brengt weer z’n specifieke uitdagingen met zich mee, maar we herkennen ons allen in de overtuiging niet te voldoen. Ik denk dat de laatste keer dat ik me écht vrij voelde in mijn eigen lichaam, ik nog een jong kind was. Urenlang speelde ik buiten, ik kleide, kleurde, zong en danste er lustig op los. Me nog niet bewust van de politieke positie van een lichaam als het mijne in de wereld. In mijn gedachten was het toen altijd zomer. Pogingen om mijn lichaam een niet al te grote rol te laten spelen in mijn leven, leidden tot nu toe vooral tot dissociatie van datzelfde lijf. Ik hoop dat het me lukt de verbinding tussen mijn hoofd en mijn lichaam de komende jaren stukje bij beetje te herstellen. Want ik ben van mij. Alleen van mij. En dat wil ik niet alleen weten, maar ook tot op het diepste van mijn botten voelen. Misschien dat ik het dan geloof.

 

Credit foto: Lemon and Peach photography

Lisa Jansen staat in een veld en kijkt dromerig weg van de camera. Ze heeft rood haar en draagt een lichtroze trui en een zwarte broek.