Je hoeft niet te kiezen tussen onapologetisch jezelf zijn en graag gezien worden
In deze gastblog schrijft Anaïs Van Ertvelde over de strijd die ze al op jonge leeftijd voerde om zichzelf te kunnen zijn, over het feministische vuur dat in haar ontlook, in een omgeving waarin binair hokjesdenken en vrijheidsbeperkende genderstereotypen welig tierden. Anaïs is historica en auteur. Ze doet onderzoek naar en schrijft over alles wat te maken heeft met lichamen, gender en seksualiteit. Samen met Heleen Debruyne verkende ze de geschiedenis van vleselijkheden in de podcast Vuile Lakens. Momenteel werkt ze aan een boek over handicap en validisme.
‘Waarom gebruikte gij altijd zo’n moeilijke woorden?’
Ik kijk op van mijn boek – het werd naar alle waarschijnlijkheid geschreven door Thea Beckmann of Tonke Dragt, en sowieso is het een verhaal waarvoor je eigenlijk twaalf moet zijn en geen tien. Ik ben altijd een boekenworm geweest. Een weirdo. Een nerd. Zo’n meisje dat het leuk vond om in haar vrije tijd het woordenboek te lezen. Tot aan de G ben ik geraakt: Gymnastiektoestel. Gyrostabilisator. Gynofobie.
Twee jongens uit mijn klas gapen me aan. Ik beeld me nu graag in dat ze geschaafde knieën hebben. Dat er snottebellen aan hun neus gekoekt zitten en ze schreeuwerige shorts met Power Rangers op dragen. Ze hebben vast ook een kikker in een potje bij. Of mieren in een plastieken boterhammenzak, of een ander beest dat dringend gekweld moet. Mogelijk zijn het enigszins vertekende herinneringen. Want één ding staat me wel nog helder voor de geest: ik vind deze jongens stom.
En zij mij.
‘Lezen is voor losers’, probeert de ene. Daarvan ben ik niet meteen onder de indruk. Misschien moet ik hem met een flinke duw op andere gedachten brengen? Ze doen dan wel stoer, die twee, maar ik steek op deze leeftijd met kop en schouders boven hen uit. Ik gluur het speelplein rond en zie een leerkracht ter hoogte van de basketbalpaal staan. Jammer. Dan maar vies kijken. ‘Meisjes moeten niet moeilijkere woorden gebruiken als jongens’, geeft de ander mee. Die treft wel doel. Negeren en verder lezen, denk ik. Als water van een eend, denk ik.
Het glijdt niet van me af als water van een eend. Ook al doe ik onbewogen. Zijn woorden blijven hangen. Lang en diep. De boodschap dat je als meisje moet kiezen: tussen onapologetisch jezelf zijn – weetgraag, uitgesproken - en in de smaak vallen. Dat je sommige dingen niet mag zijn om graag gezien te worden. Deze boefjes stelen een stukje van me. Maar dat weet ik dan nog niet.
‘Waarom leren we alleen iets over mannelijke verlichtingsfilosofen?’ vraag ik.
De blik van mijn leraar geschiedenis kan niet anders omschreven worden dan als getergd. De aanloop naar de Franse Revolutie uit de doeken doen voor ongeïnteresseerde zeventienjarigen is één ding, maar aan verwaande zeventienjarigen? Daar wordt de arme man niet genoeg voor betaald.
‘We kunnen ook Mary Wollstonecraft lezen?’ roep ik door de klas. ‘Of de Déclaration des droits de la femme et de la citoyenne van Olympe de Gouges?’ Net iets te trots omdat ik de naam van het revolutionair pamflet in het Frans vanbuiten heb geleerd.
Mijn vriendinnen staren me na de les misprijzend aan. ‘Je moet echt niet zo doen.’ ‘Hoe doen?’ vraag ik. ‘Nou, zo.’ zeggen ze. ‘De betweetster uithangen.’ ‘Heel de tijd zo zeuren van vrouwen dit en vrouwen dat.’ Dat jongens dat intimiderend vinden, zeggen ze ook. ‘Niet aantrekkelijk hoor’, voegen ze er aan toe met een blik die me te verstaan geeft dat er best gecompenseerd mag op dat vlak: met mijn dikke billen en mijn excentrieke outfits en mijn ene arm. Ze willen niet gezegd hebben dat ik op deze manier nooit van straat ga geraken. Het is zelfs vriendschappelijk bedoeld, denk ik. Ze willen me behoeden voor onbeminbaarheid. Ik voel me heel klein. Of nee, eerder heel groot. Alsof ik te veel ruimte inneem, altijd op twee lessenaars tegelijk zit. Ze zouden iets van me kunnen stelen, mijn vriendinnen. Gelukkig groeit er nu, waar vroeger vooral zacht vlees zat, een klein weerbarstig litteken.
Er is een feministisch vuur in me ontstoken en iedereen zal het geweten hebben.
Het stapeltje emancipatorische klassiekers op mijn nachttafeltje - van Simone De Beauvoir over Audre Lorde tot Linda Nochlin - leerde me dat er ergens een plek is waar leergierige vrouwen beslist gewaardeerd worden. Het is misschien niet op de middelbare school, maar er is hoop. Ze leerden me tegelijkertijd dat deze vrouwen vaak onzichtbaar gemaakt worden. Hun namen geschrapt uit de geschiedenis. Hun werken niet in de canon opgenomen. Hun levens niet op een voetstuk getild.
Dus blijf ik elke les onvermoeibaar mijn vinger opsteken. Als een echte betweetster.
‘Of we Octavia Butler niet kunnen lezen als we toch een dystopische roman moeten bespreken? Of Margaret Atwood? Waarom alleen Aldous Huxley en George Orwell?’
Alsof ik al deze begaafde vrouwen één voor één bij naam moet noemen. Alsof ik hun werken in de geesten van mijn klasgenoten wil prenten.
‘Of we Judith Leyster niet kunnen analyseren als we de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst uitdiepen? Of Elisabeth Johanna Koning die met één hand de meest gedetailleerde aquarellen maakte?’
Alsof ik hun levens voor het voetlicht wil halen. Hen allemaal zo mijn liefde betuigen. Koppig hun namen door het klaslokaal doen weerklinken – ook al maakt het me onbeminbaar. Ik denk dat het een kleine daad van verzet is. Het is stiekem vooral een bevestiging van mijn eigen beminbaarheid. Maar dat weet ik dan nog niet.
Alsof ik iedereen wil geruststellen dat je helemaal niet moet kiezen tussen onapologetisch jezelf zijn en graag gezien worden. Dat die gespleten boodschap vandaag de dag gewoon onzin is.