In de Kunst: Christophe Vekeman schrijft een essay over Bowie's Diamond Dogs
In deze reeks gaan enkele Vlaamse illustratoren en schrijvers aan de slag met gender in de kunstgeschiedenis. Christophe Vekeman schreef een essay over David Bowie's Diamond Dogs, Guy Peellaert en Fernand Khnopff.
'You’ve got your mother in a whirl', klinkt het, waarop meteen wordt duidelijk gemaakt hoe dat zo komt: 'She’s not sure if you’re a boy or a girl'. Dochterlief, immers, zo blijkt elders in het nummer, waarin zij aangeroepen wordt met de woorden ‘hot tramp’, heeft niet alleen van haar gezicht een puinhoop gemaakt, op de koop toe heeft het dolle wicht doodleuk en naar het schijnt definitief haar jurk aan stukken gescheurd. 'You’ve torn your dress'. Weg ermee!
Het liedje is getiteld ‘Rebel Rebel’ en het was dé hit van een van de vreemdste albums die David Bowie ooit zou maken: Diamonds Dogs uit 1974. Een van de vreemdste albums, jazeker, dat in muzikaal opzicht vakkundig wist te schipperen tussen zo uiteenlopende genres als hardrock, soul, vaudeville, disco en tevens punk-avant-la-lettre, en waarop Bowie voor het eerst verkoos gebruik te maken van de zogenaamde cut-uptechniek van William S. Burroughs om zijn post-apocalyptische wereldschets onder woorden te brengen. Maar tevens, en daarover wil ik het hier hebben, is Diamond Dogs de Bowieplaat, naar mijn smaak toch, met de met stip mooiste hoes – een hoes die de verwarring van your mother, veel méér nog dan de tekst van Bowie zelf, eensklaps volstrekt aannemelijk maakt: de perfecte symmetrie van Bowies gezicht weerspiegelt met welhaast wiskundige precisie het uitgebalanceerde evenwicht dat Bowie zelf hier, op dit schilderij, weet te bewaren tussen mannelijk en vrouwelijk.
Niet enkel de radicale symmetrie van zijn gezicht, natuurlijk, zorgt voor verwarring, ook en vooral zijn make-up (onmiskenbare mascara, eyeliner, lipstick) doet dat, zeker in combinatie met de zichtbaar donkerrood geverfde, parmantig gekapte lange haren van Bowie. Verwarring, ja, want hebben wij hier dús te maken met wat ‘een vrouwelijke man’ mag heten? Met een travestie à la de langoureuze, wufte Bowie, gedrapeerd liggend over een chaise-longue, die een paar jaar eerder de hoes van zijn The Man Who Sold The World sierde? Geenszins.
Ondanks alles – de gezichts- en haarverf, de goudkleurige armband om de ene pols, de lengte van zijn haar, de hoge, aangezette jukbeenderen – maakt Bowie op de hoes van Diamond Dogs een allesbehalve feminiene indruk. Daarvoor is hij te uitgemergeld en gespierd tezelfdertijd, wat des te duidelijker is omdat hij naakt is. Daarvoor is hij te weinig lief, te agressief, te zeer op zijn qui-vive. Kijk naar de oorring in zijn linkeroor: ’t betreft het uit de duizenden herkenbare juweel van een van de bekendste mannelijke archetypes die reeds eeuwenlang bestaan – de piraat. (Onder meer tijdens zijn performance van ‘Rebel Rebel’ in het Nederlandse muziekprogramma Toppop, te bekijken op Youtube, droeg Bowie trouwens nog een ander typisch piratenattribuut, te weten een zwarte ooglap.)
Maar hoe moeten wij de Bowie zoals die afgeschilderd staat – of ligt – op de cover van zijn Diamond Dogs album dan wél definiëren, als hij geen vrouwelijke man is, laat staan een mannelijke vrouw, om zo te zeggen vlees noch vis? Als seksloos? Laat ons serieus blijven. In gelijke mate man en vrouw lijkend, wonderbaarlijk genoeg zonder naar de ene of de andere zijde over te hellen, maakt Bowie juist een uitgesproken seksuele indruk. Hij is dubbel en dwars seksueel, en dit op het onweerstaanbare af: zijn aantrekkingskracht lijkt het zelfs in zich te hebben de persoonlijkheid van de toeschouwer – of die nu hetero of holebi is, man, vrouw of non-binair – te kunnen overstijgen en mag bijgevolg zonder meer grensoverschrijdend worden genoemd.
Maar hoe speelt hij dat dan toch klaar? Hoe bestaat het dat hij de verwarring zo ten top vermag te drijven?
Laat ons eens te rade gaan bij het titelnummer van het album, en meer bepaald dan bij de tékst van ‘Diamond Dogs’, zodat wij tenminste weten met wie wij hier te maken hebben. Niet met Ziggy Stardust deze keer, noch met Aladinsane of een ander Bowiepersonage uit het – in 1974 – recente verleden, maar wel met ene Halloween Jack, de leider van een ‘Diamond Dogs’ geheten bende waarover opgetekend staat dat zij ‘hide behind trees / Hunt you to the ground they will / Mannequins with kill appeal’. Dat is niet niks, maar in dit verband brengt het ons niet veel verder, helaas. Wat valt er over Halloween Jack zélf te vernemen?
Niets, dames en heren, dat de verwarring niet nog doet groeien… ‘Halloween Jack is a real cool cat,’ zingt Bowie.
Een wát?
Een kat.
Inderdaad, de ongemeen strakke, ultrazelfbewuste blik van Bowie op de hoes van Diamond Dogs valt in weerwil van de albumtitel allesbehalve ‘honds’ te noemen: Bowie vraagt of bedelt niet, Bowie eist. Nee, beter: Bowie krijgt. Nee, Bowie grijpt. Punt aan de lijn.
Ja dus, de figuur die op de hoes valt te bewonderen, voor de gelegenheid Halloween Jack geheten, dient – let ook op de vorm van ‘zijn’ ogen – veeleer katachtig te worden genoemd. En is een kat niet vrouwelijk?
Niet in het Engels, nee, niet in de rock-’n-roll. ‘Go, cat, go!’ riep rockabilly-grootheid Carl Perkins in de jaren 1950 – en hij had het zodoende niet tegen een meisje. ‘Go, cat, go’: laten dat nu juist de woorden zijn – of toch min of meer – waarmee in ‘Diamond Dogs’ de zanger de genaamde Halloween Jack toespreekt wanneer die, daar de lift buiten gebruik is, langs een koord omlaag komt geslingerd: ‘The elevator’s broke / So he slides down a rope / Onto the street below / Oh, Tarzie, go, man, go!’
‘Man’ dus, hier, niet ‘cat’. ‘A real cool cat’ die een ‘man’ is…
Is Halloween Jack een kater dan? Een vrouwtjeskater misschien?
We komen er niet uit. Wie your mother ook zijn mag, ik begin het mens perfect te begrijpen…
En dan, wel, dan begint het pas.
Wannéér begint het pas?
Het begint pas, kan je zeggen, wanneer wij, verward en nieuwsgierig, de platenhoes omdraaien en de tweede helft – het linkerdeel – van het schilderij in ogenschouw nemen. En er aansluitend achterkomen dat er waarlijk nog meer aan de hand is dan wij reeds dachten. Want waar de voorkant van de hoes de katachtige bovenkant van Bowie in zijn hoedanigheid van Halloween Jack te zien gaf, daar biedt de áchterkant van diezelfde hoes zicht op zijn ónderkant – zeg maar: op zijn achterpoten. Wat blijkt het geval te zijn? Zo katachtig als Bowie er mag uitzien op de voorkant, zo regelrecht kunnen wij nu plots vaststellen dat zijn onderlijf het onderlijf is van een hond.
Pardón?
Van een hond.
En opeens zijn wij nergens meer zeker van, tenzij dan van het feit dat wij te nimmer nog zekerheid zullen verwerven. Er is geen zekerheid. Zekerheid bestaat niet. Er zijn alleen maar losse schroeven. Jongen of meisje? Mens, hond of kat?
Over a whirl en grensoverschrijdend gesproken.
Laten wij eens gek doen en fier zijn om Belg te wezen. Laat ons er dus op wijzen dat de hoes van Diamond Dogs een kunstwerk van een landgenoot is, namelijk van de tien jaar geleden op vierenzeventigjarige leeftijd overleden Guy Peellaert. Ook het befaamde schilderij, trouwens, waaraan de hoes, inclusief de achterkant dus, spontaan doet denken, is van de hand van een Belg. Ik heb het over De kunst / De liefkozingen van Fernand Khnopff, een werk uit 1896 waarop de verwarring evenzeer hoogtij viert als in 1974.
Wat zien wij? Een jongeman met (opnieuw) ontbloot bovenlichaam en (opnieuw) donkerrode, niet al te korte haren die (opnieuw) make-up op het in geslachtelijk opzicht (opnieuw) moeilijk te peilen aangelaat draagt. Over zijn ene (niet-)zichtbare tepel is een zilverkleurig, wie weet van diamant vervaardigd sterretje aangebracht. En als om dit alles weer te compenseren – zeg maar: als om de verwarring eens te meer compleet te maken, ten top te drijven, te eren en te fêteren – houdt hij daadkrachtig een koninklijk aandoende scepter vast, een fallussymbool dat het qua omvang en uitstraling echter meteen moet afleggen tegen – nu we toch door freudiaanse glazen aan het kijken zijn – de dikke staart van de nochtans ontegensprekelijk vrouwelijke beminde die zich lieflijk en innig tegen hem aangedrukt houdt.
Deze beminde houdt de ogen gesloten. Ook zij is (iets lichter) roodharig en haar gezicht lijkt sowieso sterk op het zijne; vooral de opvallend goed ontwikkelde kin van beiden draagt aan deze gelijkenis bij. Het grote verschil tussen de twee zit er hem in dat zij – vandaar haar dikke staart ook – het lichaam van een dier heeft. Van een jachtluipaard, meer bepaald.
Van een kat.
De jongeman op het schilderij van Khnopff is – over Freud gesproken – koning Oedipus, terwijl de halfvrouw die zich tegen hem aanvlijt de sfinx is, hét symbool van raadselachtigheid en mysterie. En dus van verwarring – dezelfde verwarring die your mother in ‘Rebel Rebel’ in de ban houdt en die trouwens ronduit elkeen treft die zich oog in oog durft te begeven met het curieuze wezen dat ons aanstaart op de hoes van Diamond Dogs. Het is een wat mij betreft hoogstaande en verheffende vorm van verwarring, die accuraat komaf maakt met banaliteiten als zouden alle mannen varkens wezen, en vrouwen louter lekkere dieren.
Meer bepaald betreft het hier verwarring en ontregeling die aantoont wat wij mensen zijn, zonder uitzondering en of we dat nu willen of niet: ondoorgrondelijk, veranderlijk op het labiele af, veelgelaagd, onkenbaar en slechts met de grootste moeite en volharding in staat om zoiets als ‘zichzelf’ te zijn. Wie, immers, is zichzelf niet ten diepste vreemd?
Daarom: elke vorm van identiteit is altijd een keuze en een daad van wilskracht. Een bewonderenswaardige daad vaak, zeer zeker – maar ook niet meer dan dat.
Zie daar wat kunstenaars als David Bowie, Guy Peellaert en Fernand Khnopff ons onder meer te leren hebben.